Instellingen voor het uiterlijk
Het paneel Instellingen biedt toegang tot de instellingen voor uiterlijken, waar u de individuele detaillagen kunt onderzoeken, aanpassen, toevoegen of verwijderen om een bepaald uiterlijk te genereren.
Klik op de pijl voor de uiterlijkinstellingen in het deelvenster Instellingen om een subpaneel te openen waar het uiterlijk van een laag kan worden bewerkt. Onder de naam van de momenteel geselecteerde standaardwaarde (‘Blauwe schuine rand’) staan drie knoppen voor het maken van nieuwe detaillagen. Het bewerkingspaneel met de Opvullingdetails is geopend.
Er zijn drie typen detaillagen: opvulling (oppervlakte), rand en schaduw. De drie typen verschillen niet in de instellingen die ze ondersteunen, maar in de standaardpositie waarop ze in de stapel met lagen worden ingevoegd. Tenzij expliciet naar een andere positie gesleept, verschijnen de opvullingdetails bovenaan de stapel, gevolgd door randen en ten slotte schaduwen. Nadat u een detail hebt gemaakt, kunt u het echter naar wens naar boven of beneden in de stapel slepen.
Opvulling, Rand en Schaduw: Een nieuw opvullingdetail (links, boven) wordt toegevoegd aan de bovenste opvullinglaag; er worden nieuwe rand- en schaduwdetails toegevoegd onder de onderste laag van hun respectieve typen.
U kunt de eigenschappen van individuele detaillagen aanpassen via de knoppen op uitklapbare bewerkingsdeelvensters in de editor voor uiterlijken.
De volgende detaileigenschappen zijn beschikbaar:
• Verschuiving X, Verschuiving Y: Met deze schuifknoppen bepaalt u de positie van de detaillaag met betrekking tot de nominale positie van de tekst of afbeelding waarop het uiterlijk wordt toegepast. Het bereik van de verschuiving is -100 (links of beneden) tot +100 (rechts of boven). De maximale verschuiving staat voor 1/8ste van de breedte en 1/8ste van het werkgebied van het venster Bewerken.
In dit voorbeeld is er een uiterlijk met drie detaillagen toegepast op één tekstlaag. De detaillagen zijn identiek geconfigureerd, afgezien van de verschuivingswaarden: linksboven (-1.0, 1.0); midden (0, 0); rechtsonder (1.0, -1.0).
• Grootte: Deze schuifknop bepaalt de dikte van de segmenten die worden gebruikt voor het tekenen van de tekst of de afbeelding, van nul tot 2, waarbij 1 de standaarddikte is.
Dit voorbeeld bevat drie detaillagen met diverse groottewaarden. Van links naar rechts: Van links naar rechts: 0.90, 1.0, 1.20. Het visuele effect van de diverse grootten is afhankelijk van de standaarddikte van de strepen in de laag. In een tekstlaag wordt dit bepaald door het lettertype en de lettergrootte.
• Vervagen: Naarmate de waarde van deze schuifknop wordt vergroot van 0 naar 1 wordt de desbetreffende detaillaag steeds spookachtiger en onduidelijker.
De detaillagen in dit voorbeeld verschillen alleen door hun vervagingsinstellingen. Van links naar rechts: 0,15, 0, 0,40.
• Dekking: Deze schuifknop bepaalt de dekking van de detaillaag van 0 (transparant) tot 1 (ondoorzichtig).
• Vullen: Klik op de knop voor het kleurvoorbeeld om een dialoogvenster met standaardkleuren te openen; hierin kunt u de vulkleur van de detaillaag instellen. Dit dialoogvenster bevat een oogdruppelaarknop om een kleur ergens in de Titel-editor te kiezen. Om een gradient-achtergrond in te stellen, klikt u op de knop Gradients bovenaan het kleurpalet. Er kunnen extra gradient-markeringen worden ingesteld door op de onderstaande gradient-balk te klikken. Gradient-markeringen kunnen worden verwijderd door ze verticaal uit het balkgedeelte te slepen.
Werken met detaillagen
Naast het instellen van de eigenschappen van bestaande detaillagen kunt u ook details van de drie typen toevoegen, details verwijderen en de volgorde van de stapel detaillagen wijzigen.
Om een detaillaag toe te voegen, klikt u op één van de drie knopjes rechts boven Uitzicht instellingen. Van links naar rechts maakt u hiermee nieuwe opvulling-, rand- en schaduwlagen. De plaatsing van de nieuwe detaillaag in de stapel met lagen wordt bepaald door het laagtype, zoals hierboven is toegelicht.
U verwijdert een detaillaag door op de prullenbakknop te klikken op de bovenste balk van het bewerkingspaneel van het detail.
Als u een detaillaag een andere naam wilt geven, dubbelklikt u op de naam, typt u de gewenste naam en drukt u op Enter.
Om een detaillaag tijdelijk te verbergen, klikt u op het puntvormige zichtbaarheidpictogram boven aan het detail.
U sluit of opent het bewerkingspaneel van een detaillaag door op de pijlknop links op de balk van de laag te klikken.
Om de volgorde van de detaillagen te wijzigen, sleept u de werkbalk van het bewerkingspaneel naar een nieuwe locatie. Als het uiterlijk dat u bewerkt meer dan twee of drie lagen bevat, kan het handig zijn om de deelvensters eerst te sluiten zodat de gehele stapel tegelijkertijd zichtbaar is.
Een aangepast uiterlijk opslaan
Als u klaar bent met het bewerken van een aangepast uiterlijk, kunt u dit opslaan in de groep ‘Mijn uiterlijken’ door op de knop
Uiterlijk opslaan op de bovenste balk van de uiterlijkinstellingen te klikken. Geef het uiterlijk eerst een andere naam voordat u het opslaat. Dubbelklik hiertoe op de huidige naam in de instellingen, typ een beschrijvende naam en druk op
Enter.
Zodra het uiterlijk is opgeslagen, kunt u openen via de standaardwaarde-selector onder ‘Mijn uiterlijken’.